4 stellingen over differentiatie

“Differentiëren doen we al 100 jaar. Het klinkt alsof het iets recent zou zijn.” 
– Martin Valcke 
 

 

Differentiëren, het is een woord met verschillende lagen: van ‘vroeger was het algemeen niveau beter’ tot ‘differentiëren helpt alleen de zwakkere leerlingen vooruit’. Maar hoe zit het nu echt? 

 

We vroegen aan professor Valcke hoe hij differentiatie ziet. Hij licht ons maar al te graag zijn standpunt toe.  

Stelling 1: Kinderen hebben recht op ‘ongelijk’ onderwijs

 “Differentiatie betekent dat kinderen recht hebben op ‘ongelijk’ onderwijs. Dat betekent dat je niet aan iedereen hetzelfde geeft, dat je gaat kijken – op maat van het kind – wat heeft die op dat moment nodig in zijn of haar leerlijn? Dat is echt differentiëren. Dat klinkt negatief, maar het is juist beter. Zo geef je de juiste aandacht aan elke individuele leerling in jouw klas.” 

Velen vrezen dan voor het ‘algemeen niveau’, maar dat bestaat niet. We geven les aan de kinderen van nu, en iedereen weet dat onze populatie is veranderd. Vaak zitten we nog met dat romantisch idee dat vroeger alles beter was, inclusief het schoolniveau, maar de resultaten van de peilingsproeven spreken dat tegen. Die waren 30/40 jaar geleden niet beter. Meer nog, toen had je evengoed leerlingen die zwak waren, gemiddelde leerlingen en sterke leerlingen. Het is daarmee dat we moeten leren leven in het onderwijs.”  

 

Stelling 2: Met differentiatie heb je aandacht voor elke individuele leerling in jouw klas

“Elk jaar start je vanuit het beginniveau van de kinderen die je voor je hebt. Je gaat kijken waar ze nu staan, kalibreren noemen we dit. Want een goede differentiatie begint bij een goede informatie over de kinderen in de klas: wat kunnen ze? Wat is hun thuissituatie? Dat kan met een toets aan het begin van het schooljaar. Maar het is ook belangrijk om de thuissituatie mee te nemen.” 

“Differentiëren is dus best wel vrij complex. Je kijkt naar wat een kind nodig heeft, maar het is niet alleen de cognitieve component. Soms zit het veel meer ook in andere elementen.” 

 

Stelling 3: We geven geen onderwijs aan ‘een algemeen niveau’.

“Ik vergelijk het onderwijs vaak met geneeskunde: we gaan toch ook niet aan iedereen dezelfde medicatie geven? Je vertrekt vanuit een degelijke diagnose. Wat heeft elke individuele patiënt nodig? Ons onderwijs is ook zo opgedeeld.” 

“Toch betekent gedifferentieerd onderwijs niet echt individueel onderwijs. Het betekent dat je een stukje gemeenschappelijk onderwijs geeft aan iedereen zodat dat je vooruit kunt, maar dat je dan, afhankelijk van het startniveau van het kind, soms nog wat dieper graaft, dat je wat meer de voorwaardelijke bouwsteen meeneemt. Want de leerlingen moeten op verschillende gebieden bepaalde eindtermen halen: taal, wiskunde, techniek, wetenschap … Als leerkracht moet je de bouwstenen vinden waarop elk kind kan verder bouwen. Bv. Bij een maaloefening 12,5 x 13,7, check je eerst of ze de maaltafels wel begrijpen. Hoe zit het met het getalbegrip? Kan een leerling dat niet, dan keer je terug naar die voorwaardelijke bouwstenen. Dat is de kern van differentiëren, en tussen haakjes, dat doen we eigenlijk al 100 jaar. Het klinkt alsof het iets vrij recent zou zijn.”

Stelling 4: Als je de sterke leerlingen niet voldoende voeling geeft op hun niveau, ontwikkelen ze niet snel genoeg. Dat recht hebben ze ook.

Als je leerlingen geen voeding geeft op hun niveau, geen extra oefeningen, taken of projecten, dan gaan die niet voldoende snel ontwikkelen. Dat recht hebben zij ook. Differentiatie is niet alleen naar ‘beneden’ maar ook naar ‘boven’. Je kan daar ook kansen grijpen.

Wij hebben een aantal projecten lopen waarbij we werken met peer tutoring: de sterken worden tutor voor andere leerlingen. Ze worden bijvoorbeeld leestutor en ze lezen mee met andere leerlingen. Ze zijn hiervoor getraind en ze krijgen ook een stukje opleiding waarin ze leren luisteren naar de andere leerling, de ‘tutee’. Ze werken bijvoorbeeld met een dobbelsteen met verschillende leesstrategieën waarover ze kunnen nadenken: ‘Wat denk je dat er komt in de tekst?’,  ‘Wat zijn de moeilijke woorden?’ of ‘Vat eens samen wat je tot nu toe gelezen hebt.’.

Uit onderzoek blijkt dat de ‘tutee’ hier enorm veel aan heeft. Maar weet je wie hier het meest uit leert? De ‘tutors’. Net omdat zij op het niveau van de cognitieve strategieën werken en heel bewust met leesstrategieën aan de slag gaan: ‘Als ik lees moet ik aandacht hebben voor wat er komt.’, ‘Als ik lees kijk ik goed waarover het gaat en check ik wat ik er al over weet.’,  ‘Wat zijn mijn kernwoorden?’. Laat deze vragen net de basis zijn van begrijpend lezen. We zien dat de tutors evengoed leren en daar een voorsprong nemen, met een aangepaste vakdidactiek.”

 

 

“Soms vergeten we dat het onderwijs één component is van de keuken waarin je leermaterialen en leerkansen creëert”
– Professor Valcke

“We mogen ook niet vergeten dat sterke leerlingen heel veel zelfstandig leren buiten het onderwijs. Het onderwijs als systeem is één manier om te leren.
We zien dat sterke leerlingen degenen zijn die boeken ontlenen in de bibliotheek, die vertellen over boeken, zelf verhalen schrijven of scenario’s schrijven voor een videoclip die ze dan maken met hun mobiele telefoon. Dat is ook leren.

Dat betekent dat zwakkere leerlingen die misschien wat minder leven in een milieu dat hen ondersteunt die kansen niet krijgen. Daar zie ik een belangrijke compensatorische rol voor onderwijs.”

Wil je nog meer informatie over differentiëren? Kom te weten hoe je de hulp van een uitgever kan inschakelen om de juiste differentiatiemethode te kiezen.